Interviews

Focus op de dromen en ambities van kinderen en jongeren

Dorian de Haan en Marga Putter

Stijn Sieckelinck is lector jongerenwerk aan de Hogeschool van Amsterdam

 

Dorian de Haan en Marga Putter zijn lid van de adviesraad en redactie van Zone

Stijn Sieckelinck, lector jongerenwerk aan de Hogeschool van Amsterdam, probeert als ‘denker in een wereld van doen’ in verschillende samenwerkingsverbanden bij te dragen aan kennis over en aanpakken van radicalisme en identiteits- en burgerschapsvorming onder kwetsbare jongeren.

In een van jullie artikelen citeren jullie een achtjarig jongetje dat naar aanleiding van de aanslagen op Charlie Hebdo in Frankrijk zegt: ‘ik ben voor de terroristen, moslims hebben gelijk dus journalisten moeten dood.’ Kun je spreken van radicalisering bij zulke jonge kinderen?

Dat was echt opvallend. Gelukkig heeft het er alle schijn van dat dit erg uitzonderlijk is. Maar er zijn om de zoveel jaren incidenten waar je als school niet helemaal omheen kunt. Dat was de reden dat we dat opvoerden. In het basisonderwijs kunnen een aantal zaken spelen die onze aandacht verdienen om te voorkomen dat jongeren sterk meegetrokken worden in extreme denkbeelden. Je doet er goed aan om te snappen dat jongeren flink onder invloed staan van sociale media, ook al mogen ze officieel geen Tik Tok, Instagram en Snapchat account hebben onder de 13 jaar. De realiteit leert ons dat het heel anders is. Ze krijgen allerlei dingen op hun telefoontjes te zien waardoor het veel lastiger is om te weten welke boodschappen ze meekrijgen. Wij horen terug uit onderzoek dat leerkrachten zich daar veel zorgen over maken, niet enkel in het voortgezet onderwijs maar ook in het basisonderwijs.

 

Heb je ook enig idee, als kinderen in de bovenbouw dat soort dingen zeggen, wat dat voor ze betekent?

In gesprekken met jongeren over moslimterrorisme krijg je vaak terug: het hele jaar door is er geen interesse op school en plots is er weer een malloot die in naam van de Islam de boel op scherp zet en dan hebben we het alleen nog maar over de Islam. Ik kan me voorstellen dat dat voor kinderen heel frustrerend is. Die krijgen een gevoel van: bij welke groep hoor ik, waar word ik toe gerekend, hoe ziet de buitenwereld mij? Ik denk dat wij ons daar bewust van moeten zijn omdat het zeker daar al kan kiemen, gevoelens van vervreemding, van er niet bij horen, van tweederangs burger zijn. Ook al zullen kinderen dat niet zo benoemen. In het voortgezet onderwijs met nieuwe vrienden, nieuwe verwachtingen, een nieuwe omgeving zijn ze extra kwetsbaar om meegetrokken te worden in bepaalde wij-zij denkbeelden.

We hebben onderzoek willen doen bij 10-14-jarigen om specifiek die overgang in beeld te brengen en te kijken hoe ze omgaan met alle veranderingen, hoe dat hun identiteitsvorming zou beïnvloeden. Bij het werven van scholen was er vanuit de basisscholen nauwelijks interesse, we zijn niet binnengekomen. Identiteitsvorming klinkt als iets dat in het voortgezet onderwijs plaatsvindt. Maar wij wilden juist kijken naar voorlopers. Waar kan misschien al voorwerk plaatsvinden om ervoor te zorgen dat die identiteitsvorming een beetje constructief verloopt? Vanuit het perspectief van de school zie ik ook wel als reden dat ze dat soort grote, enge thema’s buiten willen houden. Ze willen praktisch kijken: wat speelt hier en hoe maken we er een fijne omgeving van met zijn allen? Dat heeft ook zo zijn charme, maar sommige scholen gaan dan misschien wel voorbij aan wat er onder de oppervlakte sluimert aan sentimenten.

 

Als het om radicalisering gaat is er overal ongemak. Dus dan maakt het niet uit of je met basisschoolleerkrachten spreekt of de jeugdzorgprofessional. Ze ervaren een barrière; hoe moet ik hier iets gaan doen wat past bij mijn taak, waar ik goed in ben, waarvoor ik dit beroep ben gaan doen? Mensen kunnen vaak de link niet leggen, er is vaak handelingsverlegenheid.

Dit themanummer gaat over crises. Volgens jullie onderzoek kunnen jongeren ineens radicaal worden als zich iets voordoet, een bepaalde gebeurtenis of een video op internet. Kun je je hierop voorbereiden als opvoeder, zowel op school als thuis?

We kunnen daar in de sociale basisvoorzieningen rekening mee houden. Als een jongere die het al niet makkelijk heeft omwille van zijn thuissituatie of discriminatie, een naaste verliest, als iets ingrijpends gebeurt, dan moet iemand in de nabijheid komen en moeite doen om te kijken hoe hij omgaat met die gevoelens. Proberen om op zijn minst ertoe bij te dragen dat zo iemand zich er niet helemaal alleen in voelt staan. Want daar gaat het dan in essentie over. Jongerenwerkers kunnen als rolmodellen vertellen, vanuit hun ervaring met hun verlies in hun eigen situatie, hoe zij daarmee omgegaan zijn en hoe ze uiteindelijk toch een manier hebben gevonden om het een plek te geven in hun leven, ondanks zaken die hen misschien op het verkeerde pad hebben gebracht. Van jongeren hoor ik dan terug dat het voor hen een life changing gesprekje is geweest. Ik wil het niet te simpel voorstellen maar soms zit het hem in het bespreekbaar maken van de nog behandelbare problemen die zich in iemands leven opstapelen. Je kunt niet alle crisissen voorkomen, crises horen ook bij het leven, maar je kan er misschien wel toe bijdragen dat mensen daar geen destructieve copingstrategieën aan over houden. Zo’n gesprek kan echt voorkomen dat ze terecht komen in clubs van criminelen of extreme bewegingen die heel goed weten dat dat soort jongens en meisjes juist op zoek zijn naar een club om bij te horen.

Jullie geven aan dat de vorming op een positieve identiteit en zelfvertrouwen bij jongeren heel belangrijk is. Hoe komt het dat opvoeders daarin tekort schieten?

Dat ontstaat vaak in gezinnen waar zoveel speelt dat het bijna niet lukt om voldoende veiligheid en warmte te bieden aan kinderen. In een aantal gevallen zie je ook dat jongeren erg behoefte hebben om zich af te zetten. Dat hoort ook bij de puberteit. Soms vinden die jongeren elkaar in niets moeten hebben van wat er nu van hen verwacht wordt door ouders, instituties, school, politiek. Ze vinden het hypocriet wat er politiek allemaal gebeurt. Ze zijn niet geïnteresseerd om dit te onderbouwen en gaan eigenlijk helemaal voor een eigen levensstijl. Dat is zowel in extreem rechtse hoek als in extreem linkse hoek en extreem religieuze hoek. Vanuit vormingsoogpunt moet je zorgen dat extremisten niet slagen om scheidslijnen te creëren. Dat doe je door ook op school met jongeren te werken rondom die thema’s. Dat je hun zorgen aandacht geeft en samen kijkt hoe je er sterker uit kan komen. Dat is wat wij met sociale veerkracht bedoelen.

 

Jullie verwijzen naar de uitspraak van Janusz Korczak dat jongeren “wortels en vleugels” nodig hebben. Jullie komen dan uit op ‘zingevingsonderwijs’. Kun je aangeven wat daar de kern van is?

Het is een beetje een containerbegrip. Als ik Korczak’s woorden “wortels en vleugels” vandaag de dag invul dan stel ik me voor dat je er goed aan doet in het onderwijs om aandacht te hebben voor specifieke perspectieven, dromen, ambities en talenten van kinderen. Het heeft zoveel invloed op de identiteitsvorming. We denken soms heel sterk vanuit het curriculum, maken weinig echt ruimte om vanuit dromen en ambities van kinderen te denken. Als je als school wordt afgerekend op rekenen en taal ga je soms voorbij aan waar jongeren heel goed in zijn. Ze kunnen dat niet laten zien, ook thuis niet. Dat is een gemiste kans, jongeren komen veel minder tot ontwikkeling, hebben meer kans op een problematische ontwikkeling en gaan problemen veroorzaken voor hun omgeving.

 

Over dromen en ambities gesproken, het probleem kan ook zijn dat de ideeën die jongeren ontwikkelen in de ogen van de samenleving, van de leerkrachten verkeerde ideeën zijn. Daarom pleit jij voor ‘Reradicalisering. ‘Ronselen voor een betere wereld’ (Sieckelinck, 2017). Kun je daar iets meer over zeggen?

De gedachte is dat, wanneer we geconfronteerd worden met extremistisch geweld, veel nadruk is komen te liggen op deradicaliseren. Ik ben gaan kijken in de praktijk: hoe ziet dat er dan uit? Wat doet men dan, in dat preventieve veld, school, jeugdwerk, met gezinnen, dus allerlei contexten. Het is bijna niet vast te stellen wat daar dan precies gebeurt wat zou maken dat mensen anders gaan denken. Toen viel me eigenlijk op dat het vooral in de politiek gebruikt wordt maar heel weinig realiteitswaarde heeft. Tegelijkertijd vragen we wel aan professionals in het sociale domein om een rol te spelen in het tegengaan van radicaliseren. Toen heb ik daar de term reradicaliseren op geplakt. De idee is dat radicaliteit of de behoefte aan radicaliteit op zichzelf niet geproblematiseerd hoeft te worden. Het is geen reden om jongeren onder surveillance te plaatsen. Die behoefte aan radicaliteit is eigenlijk een uitnodiging, pedagogisch gezien, om gesprekken aan te gaan. Om te gaan kijken: wat raakt jou nu hier zo in of wat maakt jou zo verdrietig, boos of angstig? Ik heb het reradicalisering genoemd omdat zo’n gesprek in feite een geïnteresseerde houding is ten opzichte van jongeren. Paradoxaal genoeg zien we die houding in hoe extreme bewegingen ronselen onder jongeren. Die gaan jongeren zoeken die zich niet goed in hun vel voelen, en in de chatroom allerlei troostende woorden spreken: “joh je doet er toe, je bent heus belangrijk, alleen zij zien het niet, zij willen jouw ellende niet zien”. Dus ik heb gezegd: je moet eigenlijk gaan leren hoe die extremistische bewegingen dat blijkbaar heel succesvol doen om te snappen wat die jongeren echt nodig hebben op dat moment. Die hebben niet nodig dat er iemand naar ze toekomt en zegt: je bent veel te radicaal bezig, hou er mee op. Dat werkt niet. Vandaar ronselen voor een betere wereld. Het is eigenlijk een poging tot een constructieve pedagogiek, in navolging van Lea Dasberg en Micha de Winter, dat er altijd een hoopvol aspect moet inzitten.

 

Hoe kom je in dialoog met die jongeren, als school, als leerkracht?

Waar ik heel enthousiast over ben is de toenemende interesse van scholen om samen te werken met jongerenwerkers, niet alleen vanuit het voortgezet onderwijs maar ook vanuit sommige basisscholen. Die merken dat jongerenwerkers beter aanvoelen wat jongeren bezighoudt op straat, online. Ze kennen de gezinnen beter. “Eigenlijk missen wij dat stukje, en dat kunnen jullie bieden” zeggen ze. Ik denk dat daar heel veel kracht in zit. Je moet wel realistisch zijn in wat je van basisschooldocenten kunt vragen. Maar scholen doen er echt toe, kunnen wel degelijk het verschil maken voor een aantal kinderen. Het kan veel opleveren als allerlei partijen tot aan de wijkagent met elkaar aan tafel zitten in zorgteams, met afstemming van taken en doelen. Als ieder zijn eigen focus heeft in die samenwerking kan dat juist de meerwaarde zijn. Dat geldt voor school, buurtteam, wijkteammedewerkers. Maar dat is wel een zoektocht. Ook moet dat gefaciliteerd worden. Ik heb er geen zicht op maar ik kan me voorstellen dat schoolbesturen die dat stimuleren wel manieren vinden om sommige processen vlot te trekken. Je moet wel op alle niveaus achter zo’n benadering gaan staan.

 

Het internet heeft ook een enorme invloed. Is onderzocht wat de effecten zijn van onderwijs in mediageletterdheid?

Ik ben daar geen expert in maar het is superbelangrijk. De beweging die de laatste tijd wordt gemaakt van mediageletterdheid naar mediawijsheid naar mediaweerbaarheid is heel logisch. Want sociale media worden ingezet als instrument om jongeren allerlei dingen aan te smeren, om te pesten. Als jongeren zich daartoe op geen enkele manier kunnen verhouden dan kunnen ze heel snel worden meegesleept in een destructieve richting. Ik denk ook dat wij nog steeds systematisch onderschatten hoe belangrijk de online identiteit en leefwereld is voor jongeren. Het verschil met twintig jaar geleden is heel erg groot. Vroeger kwamen kinderen gewoon op school met enkel de informatie die ze van thuis hadden meegekregen tijdens het ontbijt of de verhaaltjes die ze van leeftijdsgenoten hadden gehoord op straat. Nu hebben ze vaak al een uur op hun mobieltjes gezeten. Allerlei dingen komen langs, van popsterren tot casino gokspellen. Door elkaar heen. Je hebt de laatste hit van een popartiest en daarop volgt dan een nieuwsbericht over een schietpartij in een ander deel van de stad en daarop weer alle reacties van de jongeren en dan weer een filmpje over waarom je je niet moet laten vaccineren. Het gaat werkelijk alle kanten uit, het is allemaal vermaak lijkt het, maar het vormt enorm de ideeën in die hoofdjes. Dat is een ongeziene realiteit waar we ons toe moeten verhouden in het onderwijs. Waar ons een zekere deemoed past ook, wat kun je daar tegenover stellen?

In veel scholen zal het beperkt blijven tot een workshop hier of een informatieavond daar. We weten uit onderzoek dat, wanneer je ziet dat jongeren zich online laten misleiden, valse berichten verspreiden enzovoort, de beste manier om dat aan de kaak te stellen is om het daarover te hebben in de klas. Om te laten zien wat er kan gebeuren als je een boodschap doorstuurt die berust op verkeerde informatie. Je kunt jongeren en kinderen ook zelf op onderzoek laten uitgaan. Welke bron ligt hier onder? Dus ze actief aan de slag laten gaan met content: zullen we eens een schoolkrant gaan maken? Eens kijken hoe we dan informatie wegen om bepaalde uitspraken te doen. Hoe selecteer je bronnen? Hoe pas je wederhoor toe? Als je zelf journalist wordt gemaakt, ga je ook anders naar journalistieke boodschappen kijken. Maar het kost ook tijd, investering. Is daar ruimte voor op elke school?

 

Wat kun je als school doen samen met de ouders?

Scholen die goed begrijpen hoe het komt dat ouders niet betrokken zijn bij school, taalbarrières, schaamte, tijdgebrek, slagen er vaak in om een betere band op te bouwen met ouders. Die durven ook te kijken naar hoe ze overkomen op die ouders. Vanuit mijn huidige taak als lector jongerenwerk hoor ik dat er manieren zijn om ouders bij de school te betrekken door de jongerenwerker een mediërende rol te laten spelen. Door gezinnen te erkennen in wat bij hen speelt lukt het beter om ze dichter bij de school te halen denk ik. Een concreet project in Rotterdam was het organiseren van een nachtschool waarin de ouders ’s avonds aan de leerkrachten kwamen vertellen vanuit hun kennis, kunde, ervaringen in het leven over wat zij belangrijk vinden om mee te geven aan hun kinderen. Het was heel bijzonder hoeveel trots dat losmaakte. Dat was een waardevolle omkering. Dat is waar je het soms in moet zoeken. Uiteindelijk wil iedereen gewaardeerd worden. Als die basis er niet is, zul je heel moeilijk tot betrokkenheid komen.

Die samenwerking van de school met al die partijen erom heen gebeurt nog te weinig. Terwijl ik denk dat dat bijna het hart moet worden van wat pedagogiek is in deze tijd. Je moet juist samenwerken, je moet die pedagogische civil society waar Mischa de Winter het zo vaak over gehad heeft echt handen en voeten gaan geven. Ik vind het soms zorgelijk om te zien dat het in sommige gemeenten nog steeds heel verschillende werelden blijven. De wereld buiten de school, binnen de school. Formele educatie, informele educatie. Ik denk dat we dat allemaal veel meer op elkaar moeten betrekken. Jongeren komen beter tot leren als heel die omgeving stimulerend is. Daar heb je echt elkaar voor nodig.

 

Terugkijkend op al die jaren onderzoek naar dit thema: als het alleen maar blijft bij vertellen waarom extremisme slecht is, dan ga je niet zo heel veel winnen. Het gaat erom te laten zien wat wel waardevolle doelen en idealen zijn om na te streven en hoe je bepaalde frustraties kunt omzetten in positieve bijdragen aan de samenleving. Als we niet laten zien dat het kan is het logisch dat jongeren extremere varianten gaan uitproberen. We staan zeker niet met lege handen. Het is misschien een beetje een tijdloze opmerking dat je gedrag voor moet leven in plaats van uit te leggen, maar elke tijd vraagt om een nieuwe invulling van dat principe. Ga maar eens kijken hoe in een gemiddeld gezin wordt omgegaan met sociale media en hoe krom de regels en afspraken worden nagevolgd door de ouders zelf. Dat zijn dus hele dubbele boodschappen, en ik spreek vanuit eigen ervaring hoor, dat is heel moeilijk. Maar daar moeten we onszelf wel scherp op houden, kinderen prikken dat zo door.

Literatuur

Sieckelinck, S. (2017). Reradicaliseren. Ronselen voor een betere wereld. Uitgeverij Lannoo.

Deel dit artikel